René Froger: ‘Ik leef voor muziek’

'Ik leef voor muziek' vertelt zanger René Froger (55). Hij maakt zondag zijn opwachting als dirigent tijdens het derde seizoen van Maestro. Hij heeft er zin in. ‘Het lijkt me een machtig gevoel om voor zo’n groot orkest te staan.’

Het dirigentenpak zit hem als gegoten. Strak in het zwart met – hoe kan het ook anders – opvallende borduursels van glinsterende pailletten op de mouwen en borstpartij. Eenmaal aan tafel achter de koffie, weet René Froger niet hoe snel hij het vlinderdasje en het stijve boord los moet knopen. Ook het witte vestje gaat uit en wordt zorgvuldig op de bank gelegd. Van het deftige rokkostuum blijft alleen de broek en het gesteven hemd over.

‘Dit programma raakt me. Ik heb er echt tijd voor vrijgehouden en mijn gewone dagelijkse dingen eromheen gepland. Het lijkt me geweldig om voor zo’n gigantisch orkest te mogen staan. In mijn werk heb ik opgetreden met grote orkesten als het Metropole Orkest. Dan werk ik samen met de dirigent. Hij moet mijn gevoel vertalen, nu moet ik het zelf doen.’

Heb je stiekem thuis geoefend?

‘Nee, ik wil er open ingaan. Zaken als tempo en lichaamshouding zullen voor mij geen probleem zijn. De moeilijkheid zit ’m in het aangeven en de secties aansturen. Dat is nieuw voor mij. Ik heb geen idee waar ik in beland. Spannend toch?’

Ga je vaak naar klassieke concerten?

‘Te weinig.’ Hij grijpt naar zijn mobieltje en laat zijn afspeellijst zien vol klassieke werken van Tsjaikovski tot Vivaldi. ‘Heerlijk om keihard op te zetten in de auto. Een van de mooiste stukken is Air in G mineur van Bach, maar ik hou ook van het Adagio van Albinoni. Bruckner en Vivaldi vind ik prachtig. Je merkt het, ik hou vooral van barok. Ik hou van bergen violen, dat kunnen er nooit genoeg zijn.’

Welke instrumenten bespeel jij?

‘Ik ben ooit op de accordeon begonnen, daar kon ik mijn hart en gevoel in leggen. De laatste paar jaar speel ik een heel klein beetje piano. Voldoende om liedjes te kunnen maken. In een ver verleden heb ik saxofoon gespeeld. Ik kon het wel, maar ik had alleen geen mooie toon. Wat dat betreft ben ik blij dat ik ben gaan zingen. Dat bleek toch het beste te zijn.’

Was dit vak voor jou een uitgemaakte zaak?

‘Nee, ik zing al vanaf mijn vijftiende, zestiende in de zaak van mijn vader Bolle Jan. Dat was vooral bloedgezellig. In 1982 begon ik in het Lido in Amsterdam op te treden met danseressen en een groot orkest. Echt een mooi aanvullend programma waarin ik elke avond de showtrap af kwam lopen. Daar, op dat podium, kwam pas de zekerheid dat dit was wat ik wilde. Ik was er klaar voor.’

Neem jij, net als een dirigent, graag de leiding?

‘Ja, ik ben wel een controlfreak. Vergeet niet, er is niemand die het voor mij kan doen. In mijn vak kan ik nooit iemand anders sturen. Vandaar ook dat ik het allemaal in eigen hand wil houden. Ik weet heel goed wat ik wil. Als ik een melodie hoor, heb ik er meteen een beeld bij. Bij concerten heb ik meestal het hele plaatje al klaar. Dan wil ik het ook zo hebben, anders ben ik bang dat het mensen niet raakt. Het is fijn om omringd te zijn met een vast clubje mensen dat mij begrijpt en waarmee ik een band heb opgebouwd. Ik heb de mazzel dat ik vanaf het begin met dezelfde mensen werk, van visagist en kleedster tot de beste muzikanten van Nederland. Als je altijd met de beste mensen werkt, leer je in de loop der jaren heel veel.’

Hoe ga je om met tegenslag?

‘Ik kan wel een stootje hebben. Ben ook sterk genoeg om anderen tot steun te zijn. Het is anders als iets mij overkomt, zoals die prostaatkanker van een aantal jaren geleden. Of onlangs nog stemproblemen. Het is een klotegevoel, letterlijk en figuurlijk, om ineens niet meer zelf de beslissingen te kunnen nemen. Dan val ik terug op mijn vrouw. Natasja is in dat soort situaties ijzersterk en bovenal mijn beste vriend. Zij kan ook zo heerlijk relativeren. Gelukkig ben ik overal goed vanaf gekomen. Ik probeer beter naar mijn lichaam te luisteren, maar ik ben graag bezig. Mijn vrouw roept weleens dat ik onmetelijk veel energie heb. Ik ga maar door, een echte ausdauer. Dat kan weleens erg irritant zijn. Zitten we gezellig een film te kijken, sta ik op en loop naar mijn studio omdat ik een goede melodie heb opgepikt.’

Je oudste zoon, Danny, wil ook het vak in. Hoe voelt dat?

‘Geweldig natuurlijk. Mijn kinderen zijn knettermuzikaal, maar alleen Danny doet er echt iets mee. Hij is het vak nu nog aan het leren. Gaat het land in met twee vrienden als de formatie Gents. Hij staat ook af en toe bij Bolle Jan (café in Amsterdam, red.), de plek waar ik ooit begonnen ben. Ik ben blij voor hem dat hij het langzaam opbouwt. Je ziet nu dat jonge talenten in drie maanden tijd worden klaargestoomd en dan gelanceerd. Die hebben nooit de kans gekregen om te rijpen, zoals ik indertijd. Mijn eerste echte grote hit scoorde ik op mijn 27ste. Toen liep ik al zeker tien jaar mee en was er klaar voor. Daarvoor had ik in mooie, grote revues gestaan maar heb ook alle biljarttafels van Nederland gezien. Ik heb me rustig warm kunnen draaien.’

‘Maar ja, ik mag niet te veel over vroeger praten. Dat deed mijn vader ook niet en dat is beter. Blijft het feit dat het niet makkelijk is om mijn kind te zijn. Danny wordt constant vergeleken, constant geconfronteerd met die achternaam. Het kan ook helpen, natuurlijk. Je kunt er je voordeel mee doen, maar dan moet je wel slim zijn. Toen ik begon was ik ook het zoontje van Bolle Jan, zeker in Amsterdam. Voor mij was het een drijfveer om mijn vader de vader van René Froger te laten worden. Uiteindelijk is me dat gelukt. Het is maar de vraag of Danny datzelfde wil. Hij kan nog alle kanten op. Hij kan zanger worden, maar ook producer.’

Zou jij nog iets anders willen doen?

‘Nee, ik kan niets anders bedenken. Ik leef voor muziek. Als er ergens een pianist zit te spelen, pak ik de microfoon. Dat maakt het leven mooi. Van alle soorten muziek kan ik genieten. Van klassiek tot hiphop, zolang het maar geen techno is. Ik wil bijblijven, luisteren naar wat er in de wereld speelt. Thuis heb ik zo’n dertig terabyte aan muziek. Ik luister echt alles.’

Hoe laad jij je op?

‘Met hardlopen ben ik gestopt, ik ben nu volop aan het fietsen. Voor een optreden in Alkmaar pak ik liever de fiets dan de auto vanuit Blaricum. Op de fiets ben ik lekker open en los. Al mijn loopvrienden zijn nu fietsvrienden geworden. We zijn loyaal naar elkaar toe, logisch, want dat clubje is ook alweer 25 jaar oud. Zowel in mijn werk als privé hou ik van lange relaties. Mijn vrienden en familie zijn mij heilig. Ze weten wat ze aan me hebben en andersom is dat net zo. Ook op het podium ben ik een open boek. Je krijgt wat je ziet.’

Paspoort

Naam: René Froger

Geboren: 5 november 1960 in Amsterdam

Privé: Getrouwd met Natasja, vader van drie zoons en een dochter

Carrière: Zijn eerste single kwam uit in 1984, vier jaar later brak hij door met het nummer ‘Winter in America’. Zijn eerste nummer-1-hit scoorde hij in 1989 met ‘Alles kan een mens gelukkig maken’, beter bekend als ‘Een eigen huis’. Naast zijn solocarrière treedt hij op met de Toppers en werkt mee aan tv-programma’s als Effe geen cent te makken en De Frogers: helemaal heppie!