Een kaarsje aansteken: ‘Het gebeurt uit liefde, uit gevoel’

Een kaars branden voor een overledene, voor een zieke of om een ander te steunen. Waar komt het vandaan en waarom doen we dat?

Vuur en licht worden sinds mensenheugenis al gebruikt in religie en spiritualiteit. Bij het openslaan van de Bijbel komt het in Genesis 1 meteen ter sprake: ‘“Er zij licht!”, en er was licht.

En God zag dat het licht goed was. En God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest, de eerste dag.’

Door alle eeuwen heen hebben mensen licht en donker ervaren als de ultieme tegenstelling. Licht en donker, dag en nacht staan symbool voor leven en dood, voor het goddelijke en het kwade.

In het christen- en jodendom heeft het aansteken van een kaars nog steeds een religieuze betekenis. Zoals de paaskaars, symbool van Gods liefde. Of het joodse Chanoeka, het feest van de lichtjes. En natuurlijk Allerzielen op 2 november, de dag waarop doden worden herdacht en in de mis of kerkdienst hun namen worden genoemd.

Ook gaan veel nabestaanden naar begraafplaatsen, om deze op te ruimen en te versieren en samen hun overledenen te herdenken.

Daar is het branden van kaarsen een belangrijk onderdeel van. ‘Vuur is een veelzeggend symbool: het symboliseert liefde, licht en warmte’, vertelt Claudia Venhorst.

Zij is religiewetenschapper aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en doet onderzoek naar hoe mensen wereldwijd omgaan met de dood. ‘Kaarslicht staat symbool voor de verbinding tussen hemel en aarde en wordt dan ook gebruikt om doden te gedenken. Een kaars aansteken is een middel om concreet wat te doen met iets wat zo onzeker, vaag en ongrijpbaar is als de dood. Het maakt het gemis van een dierbare tastbaar.’

Rouwverwerking

Allerzielen werd aanvankelijk ingesteld om het zieleheil van de dode veilig te stellen en hem te redden uit het vagevuur. Tegenwoordig staat bij het branden van een kaarsje niet meer de dode, maar de nabestaande centraal. ‘Het is een vorm van rouwverwerking geworden’, aldus Claudia Venhorst. ‘Die omslag is in de jaren 90 gekomen.

In West-Europa is er een kaalslag in de kerken geweest, maar mensen die niet meer zijn aangesloten bij een kerk, zoeken nog wel naar rituelen om zich aan vast te houden. Zeker waar het gaat om dood en rouw.

Tegenwoordig is de persoonlijke uitvaart heel erg in, maar hoe geef je zoiets vorm als je de rituelen van de kerk niet hebt? Precies, door kaarsen aan te steken.’ Claudia Venhorst vroeg voor haar onderzoek mensen naar het waarom van het branden van kaarsen. ‘Het blijkt heel ingewikkeld om er een rationele verklaring voor te geven’, vertelt ze.

‘Niemand denkt dat je door een kaarsvlam echt contact kunt hebben met een dode, of dat een wens uitkomt. Maar het maakt een gemis of een bepaald gevoel tastbaar, daar draait het om. Ik was eens in een kerk waar een mevrouw een kaars aanstak die even later werd uitgemaakt door de koster.

Toen ze daarachter kwam, was ze heel verbolgen. Natuurlijk wist ze ook wel dat de kaars uit moest wegens brandgevaar, maar het paste niet bij haar intentie. Het maakte het te rationeel. Zo is het met het aansteken van kaarsen. Het gebeurt uit liefde, uit gevoel. Het geeft uiting aan wat je bezighoudt. Dat is niet altijd in woorden te vatten.’

Positieve symbolen

Op vakantie een oud kerkje binnenschieten om een kaarsje aan te steken voor je overleden moeder, of een lichtje naast de foto van je dode oma brandend houden: overal ter wereld doen mensen dit.

Ook worden er kaarsen gebrand als er iemand ziek is, examen moet doen of op een andere manier een duwtje in de rug nodig heeft. Het lijkt wel een alternatieve vorm van bidden: steun vragen voor wat moeilijk is.

Ook door mensen die geen religie aanhangen. Wat maakt een brandende kaars nu toch zo’n krachtig middel? ‘Kaarslicht geeft licht en warmte. Dat zijn heel positieve symbolen die als prettig worden ervaren’, vertelt de religiewetenschapper.

‘Ik heb veel mensen bestudeerd die een kaars aanstaken, overal ter wereld. Het viel me op dat het áltijd met concentratie en aandacht gebeurt. Het is een moment van concentratie en bezinning. In de donkere novemberdagen rondom Allerzielen brengt het letterlijk licht en verbinding. Het is een universeel symbool dat iedereen begrijpt. Een heel open symbool ook, waaraan je je persoonlijke invulling mag geven; álles is goed. Het is een oud ritueel in een nieuw jasje.’