De watersnoodramp van 1916

In januari 1916 kwamen 23 mensen om tijdens de watersnoodramp in Laag Holland, het gebied ten noorden van Amsterdam. Historicus Diederik Aten schreef een boek over dit vergeten drama.

Als je het hebt over de watersnoodramp, dan denken de meesten aan 1953, maar in 1916 vond er ook een ramp plaats

Als je het hebt over de watersnoodramp, dan denken de meesten aan 1953, toen in Zeeland en omgeving ruim 1800 mensen om het leven kwamen. Bewoners van (het voormalige eiland) Marken zullen echter eerder refereren aan de ramp die zich in 1916 voltrok, toen zestien dorpsbewoners verdronken in het water van de Zuiderzee. Waterschapshistoricus Diederik Aten schreef samen met Frouke Wieringa het boek De waterwolf in Waterland, over de watersnoodramp van 1916.

Wat gebeurde er precies?

‘In de nacht van 13 op 14 januari woedde er een zeer zware noordwesterstorm over Nederland. De Zuiderzee werd helemaal volgedrukt met water uit de Noordzee. Dat leidde tot diverse dijkdoorbraken, van Zwolle tot de Anna Paulownapolder bij Den Helder. Ongeveer vijftigduizend hectare land kwam onder het zoute water te staan. Vooral delen van Noord- Holland, Utrecht, Gelderland en Overijssel overstroomden.

In totaal kwamen er 23 mensen om. Noord-Holland werd het zwaarst getroffen, en dan met name Marken. Voor de inwoners was het normaal dat het eiland af en toe onderliep; daarom stonden hun huizen op terpen en palen. Alleen steeg in 1916 het waterpeil hoger dan ooit gemeten. Ook de terpen overstroomden; huizen kantelden en werden weggespoeld.’

Koeien in de kerk

Volgens Aten ging de overstroming geleidelijk. ‘Tegenwoordig hebben we al snel het beeld van een tsunami, maar zo gaat het in Nederland gelukkig niet. Het water verspreidde zich via de sloten en kanalen door Waterland en werd tijdelijk tegengehouden door polderkaden en spoorwegdijken.

Voordat de laatste gebieden onderliepen, was het ruim 48 uur later. Men had dus vaak de tijd om het huisraad naar boven te tillen, het vee naar een droge plek te brengen en te vluchten.

Daardoor is het aantal slachtoffers van deze ramp beperkt gebleven.’ De koeien werden door hun eigenaren naar de kerken gebracht. ‘Daar was het hoger en droger, wisten de boeren nog van de watersnoodramp in 1825. In de grote kerk in Monnickendam stonden maar liefst 1700 koeien.’

De ramp viel midden in de Eerste Wereldoorlog. Dat bleek een enorm voordeel. ‘Nederland vocht niet mee in de oorlog, maar het complete leger was wél gemobiliseerd. De Stelling van Amsterdam – een cirkel van forten – zat bijvoorbeeld vol met militairen. Mijn opa was een van hen. Zij werden direct ingezet bij de reddingswerkzaamheden en het aanleggen van nooddijken.

Met een schop over hun schouders moesten ze lopend naar Wormer om zandzakken te vullen. Later werden ze ingezet als bewakers, om ramptoeristen en plunderaars buiten de getroffen gebieden te houden. Helaas verdronk een soldaat bij het redden van vee.’

Enorme smeerboel

Sommige getroffen gezinnen konden tijdelijk op de bovenverdieping van hun huis gaan wonen. Hun woningen werden bereikbaar gemaakt met planken op palen.

Maar laaggelegen huizen werden onbewoonbaar. ‘Duizenden mensen moesten onderdak vinden. Het beste was om dat bij familie of vrienden te zoeken. Voor de mensen die buiten de boot vielen, werd in Zaandam en Amsterdam snel opvang geregeld. Het Oranje Kruis zorgde voor kleding, dekens, schoenen, luiers enzovoort. Het duurde soms maanden voordat de mensen weer terug naar huis konden.

Eerst moesten de gaten in de dijken gesloten worden – wat veelal handwerk was – en daarna moest het water worden weggepompt. Half april, begin mei konden de bewoners pas weer terug.’

De puinhoop die de mensen in en om hun huis aantroffen was enorm. ‘Sommige huizen hadden maanden onder water gestaan. Het was natuurlijk ook nog eens zout water, dat golfde en steeg en daalde met eb en vloed. De mestvaalten en beerputten waren ook uitgespoeld door het water, dus het was een ontzettende smeerboel. Ook werden er bijvoorbeeld kisten met kinderlijkjes gevonden, die uit de begraafplaats waren losgewoeld. Heel gruwelijk.’

Gul prinsesje

Zoals dat ook nu zou gebeuren, werd er in de rest van het land geld opgehaald voor de getroffen landgenoten. ‘De opbrengst van de collecte was 2,7 miljoen gulden, destijds een enorm bedrag. Ook het jonge prinsesje Juliana droeg twintig gulden uit haar spaarpot af. Maar niet iedereen kon rekenen op financiële hulp. Er was dan wel een rampenfonds, maar dat was voor mensen die écht aan de grond zaten.

Als je zelf geld had, kon je niet op steun rekenen, er was geen algemene schadevergoeding.’ Ondanks alle doden en vernielingen heeft de ramp uit 1916 Nederland ook iets opgeleverd: de Zuiderzeewerken, waarvan de Afsluitdijk een belangrijk onderdeel is. ‘Het plan lag al sinds 1894 klaar, maar de watersnood heeft alle neuzen dezelfde kant opgezet en de uitvoering bespoedigd.’

Volgens Aten blijft de watersnoodramp zelfs na 100 jaar nog een wijze les. ‘Een dergelijke ramp kan nog steeds plaatsvinden, omdat we nu eenmaal leven in een land onder de zeespiegel. Het is goed om te weten wat je moet doen als het water stijgt. Dat je bijvoorbeeld drinkwater mee naar boven moet nemen, omdat waterleidingen uitvallen. En dat een transistorradio op batterijen aan te raden is, want op je mobieltje kun je niet vertrouwen. Ik zeg dit niet om mensen bang te maken, maar ik vind het wel verstandig om er rekening mee te blijven houden.’